De violiste

Spui, Amsterdam. De zon schijnt en het terras en de bankjes zijn allemaal bezet. Er staat een violiste te spelen. Bepaald niet onverdienstelijk. Een man wil zijn waardering laten blijken en haar een fooi geven. Hij loopt met grote passen op haar af. De man is niet van de straat, hij draagt immers een spencer over zijn overhemd. Met daaronder een vale spijkerbroek, dus hij is hier in zijn vrije tijd. De man heeft het klassieke vioolstuk herkend en zijn fooi is niet alleen een aanmoediging voor de violiste, maar eveneens een demonstratie van zijn eigen kennis: “Ik weet wat dit is en daarom kan ik het waarderen”.

Een slordige honderd man is al dan niet gewild toeschouwer van deze fooi. Onder het hangerige publiek bevinden zich mogelijk mensen die klassieke muziek een “linkse hobby” vinden. Dat voelt de man. Hij buigt zijn lange nek, deponeert het muntstuk in de vioolkoffer, maar durft de vioolspeelster niet aan te kijken. Zijn houding drukt onuitputtelijke verontschuldiging uit. Ik had hier niet moeten zijn, ik weet niet waarom ik dit doe. Zijn spontane ingeving verwordt tot een vooral door hem zelf zo ervaren afgang, tot de wens in het niets op te lossen. Hij beent ijlings weg. De volgende keer mag zijn vrouw de fooi geven.