De gelukkige klas – Theo Thijssen

Ik ben niet lid van de bibliotheek (ik koop namelijk liever zelf alle boeken in de hoop ooit tijd te vinden ze te lezen), dus ik moest een smoes componeren om met de lidmaatschapskaart van mijn zoontje een gratis volwassenenboek te bemachtigen: De gelukkige klas van Theo Thijssen, het gratis boek van de maand Nederland Leest.

Kaft De gelukkige klas - Theo ThijssenDe gelukkige klas overrompelde mij direct en ik werd meegesleept in het ontroerende verhaal dat net zo goed de geschiedenis van mijn eigen lagere schooljaren had kunnen zijn. Het boek is 80 jaar oud en speelt zo’n 100 jaar geleden. Frappant zijn overeenkomsten met mijn eigen schoolperiode in de jaren 70. Alleen het hier en daar ietwat gedateerde taalgebruik van Thijssen, de nadrukkelijke armoede en het standsverschil wijzen op een ander tijdperk.

De gelukkige klas toont het hechte verbond tussen meester Staal en zijn klas, de liefde voor zijn vak en het onnoemelijke begrip dat de leraar van zijn leerlingen heeft. Het einde van het boek volgt tenslotte als een mokerslag.

De gelukkige klas is het tweede deel van Thijssens dagboeken over meester Staal. Het had dus veel logischer geleken om dat eerste deel, Schoolland, uit te brengen en te verspreiden onder 1.000.000 lezende Nederlanders. De uiteindelijke beweegreden zal wel gelegen hebben in de dubieuze rol die de schoolinspecteur in De gelukkige klas speelt. Al op pagina 12 spreekt de bijna-pensioengerechtigde leraar Kraak:

“Nee jong, ik schoolmeester nou al ‘n dikke dertig jaren zonder die apekool – ik begin d’r niet meer aan. Zo’n ouwe kerel als ik zullen ze ook niet meer lastigvallen met die flauwekul. Maar jij hebt gelijk hoor, hou jij je maar aan de instructie.”

Meester Staal volgt in de avonduren een cursus Frans, zodat hij zijn kansen op een betere baan op een betere school vergroot. Hij doet dit meer voor zijn omgeving dan voor zichzelf. Over zijn evenzo ploeterende hoofdmeester Reinier denkt hij:

“Ja, ja, dacht ik vaag, jij bent ook aan die eeuwigdurende beweging begonnen; eerst buiten; toen moest je naar de stad; nu aan dit mooie salaris van hoofd hier, ook niet genoeg; nou leraar – en dan weer niet genoeg… niemand heeft ooit genoeg natuurlijk.” (p.30)

Staal heeft het opgegeven om de Nederlandse grammatica uit te leggen aan zijn kinderen, en leert ze gewoon rijtjes werkwoorden vervoegen:

“[Bij de leerlingen resteerde er niets] dan een angstig besef dat er iets griezeligs was met ‘dt’ en dat ‘Nederlandse taal’ voornamelijk bestond in het zo dikwijls mogelijk goed raden wanneer je ergens ‘dt’ moest schrijven.” (p.48)

Over de kinderziel:

“Maar kinderen, voor wie alles ernst is, hebben recht op hun eigen manier van omspringen met de raadselen.” (p.56)

Over de subtiliteit hoe je een kind aanspreekt als het iets op zijn geweten heeft:

“Zeg ik: ‘Hilletje, wat is er?” dan reageert ze minstens door met ‘n schokje recht te gaan zitten […]. Maar als ik overga tot: ‘Ik zou wel ‘s willen weten wat dat kind van In ‘t Veld nou weer heeft’ – dan is het menens. Dan krijgt Hilletje een kleur – en ik voel me alsof ik een klap op ‘r gezichtje heb gegeven!” (p.73)

Als de kinderen een catalogus gaan maken van de nieuwe leesboeken in de klas, zie ik opeens mijn eigen fout voorbijkomen: “Toen ik het eerste bord vol had, maakte ik een wandeling door de klas, om eens te kijken hoe ‘t ging. Het zwoegen was schitterend – maar hier en daar zag ik er een paar in benauwdheid naar me opzien. Die waren vastgelopen. Hadden gedacht het eens handig in te pikken en waren begonnen met eerst onder elkaar al die nummers vooraan de lijntjes te zetten. Maar sommige titels waren zo lang, dat ze meer dan een regel