Toen ik in Griekenland Woeste Hoogten uit mijn reistas tevoorschijn haalde, zei mijn reisgenote S.: “Hé Emily Brontë, dat las ik toen ik 15 was, dat is toch een veredeld Bouqetreeksromannetje?” “Nee toch?”, dacht ik, terwijl ik naar de duistere kaft van het boek keek. Maar zelfs als zou dat zo zijn, aan de boeken van Brontë‘s tijdgenoot Jane Austen had ik ook veel plezier beleefd, dus ik begon rustig te lezen.
Dat werd al gauw onrustig lezen, want Woeste Hoogten is een zeer spannend boek en het verhaal loopt als een trein. Omdat ik afgestudeerd literatuuronderzoeker ben, durf ik mij een oordeel over de literaire status van Woeste Hoogten aan te matigen: Het is geen antieke Bouquetreeks, maar een beklemmende roman die goed aansluit bij de literaire traditie van begin negentiende eeuw. Het boek van Brontë hoort thuis in een rijtje met namen als Karamzin, Stendhal, Poesjkin, Lermontov, Gogol en Dostojevski, bij wie allen romantiek in meer of mindere mate een rol speelt.
En wat S. misschien bedoelde is dat bij al die auteurs liefde een grote rol speelt. Tja, noem eens een roman van enige status waarin liefde geen rol speelt, dat zal me een flutboek zijn. Ik ken er gelukkig geen een.
Woeste Hoogten gaat echter niet alleen over liefde, maar ook over haat. De hele roman is doortrokken van haat en wraak en daardoor brengt het verhaal een beklemmend en soms onpasselijk gevoel teweeg. De haat vindt zijn evenbeeld in de ruige natuur en in het kille weer van Noord-Engeland. Het is moeilijk te zeggen of de liefde nu die haat overwint, want de gevolgen van de wraak zijn niet mals. Maar Woeste Hoogten staat na twee eeuwen nog als een huis!