Het is al meer dan 70 jaar geleden dat de Duitsers Nederland binnenvielen. Dan kan het niet anders of de aandacht voor de oorlogsjaren is tanende. Mocht je behoefte hebben aan een spannende roman met een glorieuze rol voor het verzet, laat dan Herinneringen van een engelbewaarder van W.F. Hermans vooral links liggen. Maar als je geïnteresseerd bent in een sombere blik op die verwarrende dagen in mei 1940, neem dat boek dan toch ter hand.
Het meest in het oog springt Hermans’ keuze om in Herinneringen van een engelbewaarder het vertelperspectief van een onzichtbare engel te nemen. Deze engel heeft als taak om Bert Alberegt voor narigheid te behoeden zolang het zijn tijd nog niet is. Hij fluistert Alberegt voortdurend vrome adviezen in, die lang niet allemaal in vruchtbare bodem vallen, want ook de duivel bekommert zich om Alberegt.
We volgen Bert (en zijn engel) in de bewogen dagen van 9 tot en met 15 mei 1940. Alberegt is een correcte, maar kleurloze officier van justitie. Bij de aanvang van de oorlog stapelt hij ongewild fout op fout. Zijn apathie en onvermogen zijn te groot om in een tijd waarin geen aangeharkte zekerheden meer gelden, de beste keuzes voor zichzelf te maken, of deze uit te voeren.
Omdat Alberegt meent dat hij op een lijst van de Gestapo voorkomt, wil hij naar Engeland vluchten waar ook zijn Joodse ex-geliefde zit. Maar elk initiatief dat hij neemt verzandt. Of hij nu geld probeert te lenen, een vliegtuig probeert te regelen of zelfs met de boot naar Engeland probeert te vluchten, elke poging is gedoemd te mislukken.
Thuis zit hij in zijn hometrainer, een roeimachine, en denkt al roeiend na over de mogelijkheden om Nederland te ontvluchten. Net zomin als de roeimachine komt Alberegt echter vooruit. “Zodoende werden de bewegingen van een roeier nagebootst op de pluizige vacht van een slaapkamer.”
Het geheim dat Alberegt met zich meedraagt, hangt als een molensteen om zijn nek. De duivel praat hem moed in: “Wij zijn niet wat wij zijn, maar wij zijn wat de wereld van ons weet.” Zijn beschermengel constateert teleurgesteld: “Zo is de mens: in diepste vertwijfeling toch nog in staat God ideeën aan de hand te doen hoe de wereld te regeren, in plaats van op zijn eigen zaken te letten.”
In het ambtenaren- en politie-apparaat rondom Alberegt zijn direct de eerste tekenen van verzet en collaboratie zichtbaar. Zijn beste vriend Erik, succesvol uitgever, lijkt aanvankelijk wel de kracht te hebben om verandering te bewerkstelligen, maar ook hij faalt. Juist diegene die de waarde van een boek zou moeten kunnen inschatten begint in zijn eigen tuin zijn boeken te verbranden, zonder scrupules. “De meeste van die schrijvers [zouden] over twintig jaar totaal vergeten zijn.” “En al wordt een boek tweeduizend jaar gelezen […] kijk naar de bijbel. Wat is de wereld ermee opgeschoten?”
Welkom in Hermans’ benauwde Nederlandse universum.