De wind zal ons meenemen

Ik was met wat vrienden naar de film De wind zal ons meenemen in Rialto geweest. Rond tweeën lagen we in bed. Ik denk dat het een uur later was toen ik de buurjongen met veel gestommel de trap op hoorde komen. Nu moet de lezer weten dat ik niets tegen buren heb, evenmin iets tegen homo’s, laat staan tegen Roemenen. De combinatie van die drie elementen gaat echter niet altijd goed. Om 3 uur ‘s nachts kwam hij samen met zijn vriendje thuis. In de 100-jaar oude huizen van de Borgerstraat is dat goed te horen Het vriendje van mijn Roemeense buurjongen heeft een hond. Het beest stormde de trap op alsof de Bastille genomen werd. Daardoor schrok ik wakker. Ik hoorde de jongens op opgewonden toon met elkaar praten. “Ik heb die 300 gulden zelf verdiend! Ik wil dat we daar met zijn tweeën van genieten!”, zei het vriendje in keurig Nederlands maar met toch hoorbaar Oosteuropees accent. Vreemd, dacht ik, is zijn vriendje ook een Roemeen? Waarom praten ze dan niet in hun eigen taal tegen elkaar? Mijn buurjongen antwoordde iets dat ik niet verstond.

Plotseling liep er iemand driftig de trap af. Even later sloeg de buitendeur met een harde klap dicht. Rust, dacht ik, en draaide mij om op mijn kussen. Onmiddellijk daarop werd er driftig bij mij aan de deur gebeld Ik schoot rechtovereind, klaarwakker. Mijn bovenbuurjongen riep iets uit het raam. Vanaf de straat werd op luide toon teruggeschreeuwd: “Jij hebt het recht niet om mij op straat te zetten. Ik ben jou waard!” De hond begon als een wilde te blaffen. Het bellen, blaffen en schreeuwen ging nog een kwartier door. Toen liet de Roemeen zijn vriendje weer binnen. Het gesprek werd binnen op gedempte toon voortgezet, en ik viel weer in slaap.