Het is een traditie geworden dat S. en ik de films van Anton Corbijn bezoeken. Nu ook nog de nieuwe bioscoop De Hallen in Amsterdam-West geopend was, hadden we twee redenen om de film A most wanted man te gaan bekijken.
Eerst bekeken we De Hallen, de bioscoop die in een oude tramremise gevestigd is. Die hal van de tramremise was blijkbaar lang en relatief smal, want zo ligt de bioscoop er ook bij. In de lengte, over tientallen meters ligt het bioscoopcafé, met allemaal tafeltjes langs de muur. Er tegenover liggen de negen kleine zaaltjes. De oude muur heeft nog de grandeur van vroeger. De wandjes die er voor de filmzaaltjes tussenin geplaatst zijn, zijn echter grauw en steriel geverfd, waardoor de ruimte een onpersoonlijke indruk maakt. Na afloop van de film zijn we dan ook ergens anders een biertje gaan drinken.
De film dan. A most wanted man gaat over een terroristische dreiging in Hamburg en de manier waarop de verschillende geheime diensten elkaar tegenwerken in hun ijver het gevaar te beteugelen. Het verhaal is geinspireerd door een boek van John Le Carré. Niet de eerste de beste, zou je verwachten. De kranten waren lyrisch in hun recensies.
Ik vond het verhaal innemend, maar de film vooral een matte vertoning. Philip Seymour Hoffman, die de hoofdrol vertolkt, zet een rechercheur neer zoals je die in alle Amerikaanse politiefilms tegenkomt: nors, kettingrokend, aan de whisky en in die eeuwige grauwe regenjas. Ook andere clichés worden niet geschuwd. De terrorist is natuurlijk geen gruwelijke gek, maar een verlegen, vriendelijke jongen. De mensenrechtadvocate die hem bijstaat is natuurlijk blond, knap en jong. Ook de manier waarop de verbale botsingen tussen de verschillende geheime diensten in beeld wordt gebracht, doet denken aan de eerste de beste Amerikaanse politiefilm. De dialogen worden prententieus opgevoerd, maar zijn niet gevat of verrassend.
A most wanted man was dus een leuke verpozing, maar bepaald geen instant klassieker. Wat zagen de recensenten toch zo anders dan ik?