Arcade Fire – Paradiso – 11 mei 2005

Laatst huurde ik een auto bij Europcar.
    “Ben je bekend met deze auto?”, vroeg de jongen die mij de auto overhandigde.        
    “Ja, dat moet wel lukken”, antwoordde ik, “zit de sleutel erin?” De jongen keek in het contact, zag geen sleutel, en viste tot zijn eigen verbazing de sleutel uit de zak van zijn bodywarmer.
    “En dit is de sleutel!”, zei hij als een gelikte verkoper, “daarmee kun je onder andere de auto starten.”

Later reed diezelfde jongen in een patser-Golf mij nog bijna van mijn sokken bij een zijstraat van het Leidseplein. Maar goed, ergens blijft hij sympathiek. Gisteren, bij het concert van Arcade Fire in Paradiso, moest ik voortdurend aan hem denken. De drummer van The Arcade Fire leek namelijk sprekend op hem, vooral als hij verbeten, met zijn tong half uit zijn mond, op de pauken zat te rammen.

Arcade Fire

Een lekkere drummer, die af en toe weggestuurd werd bij zijn trommels (dat had ik sinds The Revenge of the Carrots niet meer gezien). Zodoende zat niet hij, maar een van de dames achter het drumstel, toen het beste nummer van de avond gespeeld werd: Neighborhood #1 (Tunnels), dat veel beter en strakker uit de verf kwam dan op het album. Vreemd, dit openingsnummer van de cd “Funeral” werd pas aan het einde van het concert gespeeld. Ik heb altijd gedacht dat er een idee zit achter de volgorde van nummers op een cd. Op een concert wordt eigenlijk altijd van die volgorde afgeweken, maar waarom? Muzikanten, ze doen maar wat.

De zeven muzikanten op het podium deden vooral denken aan de quasi-gekken uit de Deense film Idioter (The Idiots). Gekleed als Oxfordstudenten stonden ze als debielen te krijsen. Hun instrumentbehandeling leed daar niet onder. Ook met een gescheurde gitaarband kon voorman Win Butler de leidende riff uit het nummer Neighborhood #5 blijven spelen. Jonge vakmensen, kortom. Leuke opdondertjes ook.