Tanja Grotter en de magische contrabas – 1

Hoofdstuk 1

De baby

Op een heldere herfstochtend, toen de hele wereld er indringend en onvoorstelbaar gelukkig uitzag, en de bladeren aan de bomen schitterden alsof ze met bladgoud overgoten waren, verliet een lange, gebogen man in een grijze regenjas een flatgebouw aan de Roebelboulevard.
    Herman de Slegte was directeur van de winkel “Tweedehands sokken” en vader van de een jaar oude Pippie (een afkorting van Penelope).
    De Slegte hield zijn pas in onder het afdakje van de flatopgang en keek misprijzend om zich heen. De zon, wier ronde gelaat zo plat was als een pannenkoek, koesterde zich op een naburig afdakje, alsof zij betwijfelde of zij verder moest klimmen of dat het zo misschien ook wel volstond.
    Vlakbij de flatopgang leunde een vrouw in een oranje overall tegen een stapel bladeren en tuurde in een open put. Zij had een recht, Grieks profiel en haar brons-rossige haarstrengen deden onwillekeurig denken aan slangen. In de put morrelde en rommelde iemand luidruchtig. Bolle mussen pikten iets van het asfalt, waarbij zij behendig als stuiterballetjes voor de voorbijgangers wegsprongen.